Voor het eerst wil ik mijn broek uittrekken tijdens het fietsen. Mijn benen moeten het voelen. Deze zachte lucht van februari.
Mijn muts en sjaal heb ik al afgeworpen. Maar er is meer aan de hand. Het is warmer, terwijl ik gisteren nog ijs heb gekrabd van de ramen.
Op het station trek ik m’n jas uit. Niet eerder waardeerde ik de wind zoals nu. Het komt met een boodschap voor mij, er is haast bij.
‘Stap uit je kleren en stijg op’. Als ik m’n armen wijd uitvouw zie ik de veren. Ze dragen me omhoog met de wind mee. Ik begrijp het nu.
Hoger ga ik, tot ik zweef. Alles wat groot leek blijkt klein. Het onoverbrugbare is voorbij. Nog een zwaai en alles onder mij is één blauwe brei.
De lucht draagt me de wolken in. Langs ganzen en buien ga ik. Voorbij grenzen, over landen en bergen. Ook hier is het februari en warm.
Eenmaal te hoog om mij vanaf de grond nog te kunnen zien, ben ik lucht geworden. En warme lucht beweegt richting sterren.
Als ik m’n armen weer sluit, is de zwaartekracht-ontsnapping voorbij. Toch stap ik lichter de trein in.
Marlijn
15-2-2024